Rasstandaard Samojeed
Algemeen beeld:
Een elegante, witte poolhond van gemiddelde afmetingen, die in zijn verschijning de indruk van kracht, uithoudingsvermogen, charme, lenigheid, waardigheid en zelfvertrouwen uitstraalt. De uitdrukking, de zogenaamde Samojedenglimlach, wordt gevormd door een combinatie van de oogvorm en oogplaatsing, en de licht omhoog gebogen mondhoeken. Het geslacht moet duidelijk herkenbaar zijn.
Belangrijke verhoudingen:
De lichaamslengte is ongeveer 5% langer dan de schofthoogte. De diepte van de borstkas is iets minder dan de helft van de schofthoogte. De snuit is ongeveer even lang als de schedel.
Gedrag en temperament:
Vriendelijk, open, oplettend en levendig. Het jachtinstinct is erg gering aangwezig. ontwikkeld. Nooit schuw, noch agressief. Heel sociaal, kan niet als waakhond gebruikt worden.
BOUW:
Hoofd: Krachtig en wigvormig.
Schedel: De schedel is zowel van voren als van opzij gezien enigszins gewelfd. Het breedst tussen de oren. Licht zichtbare groef tussen de ogen.
Stop: De stop is duidelijk afgetekend/gemarkeerd maar niet te overdreven.
Neus: goed ontwikkeld, bij voorkeur zwart. Gedurende bepaalde delen van het jaar kan het pigment van de neus verbleken tot de zogenaamde "winterneus"; aan de randen van de neus dient echter altijd donker pigment te zijn.
Snuit: krachtig en diep, van ongeveer dezelfde lengte als de schedel, geleidelijk taps toelopend naar de neus, maar niet te spits noch zwaar en vierkant. Rechte neusrug.
Lippen: strak gesloten, zwart en tamelijk "vlezig". De mondhoeken buigen licht omhoog en vormen zo de karakteristieke "Samojedenlach".
Kaken/tanden: regelmatig en volledig schaargebit. Sterke tanden en kaken. Normaal gebit .
Ogen: donkerbruin van kleur, goed in de kassen passend, enigzins uiteengeplaatst, iets schuin en amandelvormig. De uitdrukking is "glimlachend", vriendelijk, attent/oplettend en intelligent. De oogranden zijn zwart.
Oren: rechtopstaande, tamelijk kleine, dikke driehoekige oren die aan de punten licht afgerond zijn.Ze moeten beweeglijk zijn, hoog aangezet en door de brede schedel goed uit elkaar.
Hals: krachtig, middelmatig lang en trots gedragen.
Lichaam: Het lichaam moet iets langer zijn dan de schofthoogte, diep en compact maar lenig.
Schoft: duidelijk afgetekend/gemarkeerd.
Rug: middelmatig lang, gespierd en recht. Teven mogen iets langer van rug zijn dan reuen.
Lendenen: kort, zeer sterk en welgevormd/ goed gevormd.
Bekken: gevuld, sterk, gespierd en enigszins aflopend.
Borstkas: breed, diep en lang, bijna tot aan de ellebogen. De ribben zijn goed gewelfd.
Buiklijn: matig opgetrokken.
Staart: tamelijk hoog aangezet. Als de hond attent en in beweging is wordt de staart naar voren gebogen over de rug of zijkant gedragen, maar mag in rust omlaag hangen en reikt dan tot het spronggewricht.
Ledematen:
Voorhand:
Algemeen beeld: goed geplaatst en gespierd met stevige botten. Van voren gezien recht en evenwijdig.
Schouder: lang, vastaanliggend en schuingeplaatst.
Opperarm: schuin en dicht tegen het lichaam. Ongeveer even lang als de schouder.
Elleboog: dicht tegen het lichaam.
Pols: sterk maar soepel.
Middenhand: enigszins schuin.
Voeten: ovaal met lange tenen, veerkrachtig en recht vooruit wijzend. De tenen zijn gebogen en niet al te vast aangesloten. Veerkrachtige voetkussens.
Achterhand:
Algemeen beeld: van achteren gezien recht en evenwijdig. met zeer sterke spieren.
Dijbeen: van gemiddelde lengte, tamelijk breed en gespierd.
Knie: goed gehoekt
Hakken: nogal laag en goed gehoekt.
Sprong: kort, sterk, en recht en evenwijdig.
Voeten: zoals de voorvoeten. Hubertusklauwen moeten verwijderd zijn.
Gangwerk: In verschijning krachtig, vrij en onvermoeibaar met lange passen. Goed uitgrijpend in de voorhand en met goede stuwkracht in de achterhand.
Vacht:
Haar: een overvloedige, dikke, veerkrachtige en dicht ingeplante poolvacht. De Samojeed is een hond met een dubbele vacht, met een korte, zachte dicht ingeplante ondervacht, waar doorheen langer, uitstaand, hard en stug haar groeit dat zo de bovenvacht vormt. De vacht moet een kraag rond hals en schouders vormen die het hoofd omlijst, vooral bij de reuen. Op het hoofd en op de voorkant van de benen is het haar kort en glad. Op de buitenkant van de oren kort, afstaand en glad. De binnenkant van de oren moet goed behaard zijn. Aan de achterzijde van de dijbenen vormt het haar een "broek". Tussen de tenen moet beharing zijn, dit dient ter bescherming. De staart moet overvloedig bedekt zijn met haar. De vacht van de teef is vaak korter en zachter van structuur dan de vacht van de reu. De juiste vacht vertoont altijd een speciale glinstering.
Kleur: zuiver wit, creme of wit met biscuit. (De basiskleur is wit met een paar biscuitkleurige aftekeningen.) De vacht mag nooit de indruk geven lichtbruin te zijn.
Hoogte:
De ideale schofthoogte voor reuen is 57 cm en voor teven 53 cm, met een speling van 3 cm naar boven zowel als naar beneden.
Fouten:
Iedere afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout. De ernst van de fout moet beoordeeld worden in de juiste verhouding tot de mate waarin hij voorkomt.
- Zichtbare fouten in de bouw
- Een licht beendergestel
- Een tanggebit
- Gele ogen
- Slappe oren
- Een tonvormige ribbenkast
- Een dubbel gekrulde staart
- Laag op de benen
- Ernstig o-benig of koehakkig
- Een golvende of geheel kortharige vacht, lange, zachte omlaag hangende vacht
- Gereserveerd karakter
- Duidelijk zichtbare ongepigmenteerde delen op de oogranden of de lippen.
- Blauwe ogen of ogen van verschillende kleur
- Boven- of ondervoorbijten
- Geen staande oren.
- Een andere vachtkleur dan in de standaard is toegestaan
- Schuw of agressief karakter
N.B.: Reuen moeten duidelijk twee normale zaadballen hebben, die volledig in de balzak zijn ingedaald.